net begonnen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 bestemming bereikt
Deze vraag werd gesteld aan deelnemers in een onderzoek. Probeer hem zelf eens te beantwoorden door een getal te kiezen ergens op deze lijn. Neem nu iemand in gedachten die ongeveer hetzelfde potentieel heeft als jijzelf. Het mag iemand zijn met een ander beroep, andere doelen en ambities, maar het best haalbare voor deze persoon moet ongeveer vergelijkbaar zijn. Probeer die persoon ook te plaatsen op de lijn.
Gemiddeld gaven de deelnemers (studenten) aan dit onderzoek zichzelf een 5,5 op deze lijn. Ze vonden dus dat ze nog behoorlijk wat potentieel te verwezenlijken hadden. Bij de beoordeling van een vergelijkbare studiegenoot was de gemiddelde score 6,3: in hun ogen hadden de doorsnee medestudenten al wat meer van hun mogelijkheden gerealiseerd en was het toekomstige potentieel van anderen dus iets lager.
Iets vergelijkbaars bleek uit een studie waarin deelnemers werd gevraagd hoeveel gewicht ze zouden toekennen aan hun prestaties uit het verleden, hun huidige prestaties en hun potentieel in de toekomst, om een goed beeld van zichzelf te schetsen. Gemiddeld vonden deelnemers dat alle drie de aspecten ongeveer 1/3 moesten wegen. Werd dezelfde vraag gesteld over iemand anders, dan gaven ze meer gewicht aan de huidige prestaties en minder aan toekomstige.
Wanneer je moet inschatten wat iemand waard is, is het in feite rationeel om het meeste gewicht toe te kennen aan wat iemand daadwerkelijk heeft laten zien in het heden en verleden. Jonge werknemers in organisaties worden geen high potential door te zeggen: ‘Ik heb nog niet alles laten zien wat ik in me heb, maar het komt eraan hoor!’ Wanneer we het potentieel van anderen beoordelen, gaan we er dus – meestal terecht – vanuit dat prestaties uit het verleden en heden voorspellend zijn voor de toekomst.
Maar wanneer we onszelf beoordelen, zien we dat opeens anders; dan laten we onze nog niet verwezenlijkte mogelijkheden zwaarder wegen. We beoordelen andere mensen op wat ze al hebben laten zien, terwijl we onszelf meer bekijken in termen van waar we naartoe willen. We kennen onze eigen bedoelingen en plannen ook beter, dus het is tot op zekere hoogte logisch dat we die meewegen. Maar we doen dat niet op een eerlijke manier: we zijn te optimistisch. Bij het maken van plannen stellen we ons het meest gunstige scenario voor en we vergeten dat het in het verleden vaak anders liep. Onze ambities reiken vaak verder dan de talenten die we daadwerkelijk hebben getoond. We vinden het vanzelfsprekend om andere mensen af te rekenen op wat ze feitelijk hebben volbracht, maar bij onszelf denken we vooral aan die keer dat het bíjna was gelukt. Of, wanneer we onze bekwaamheid beoordelen, baseren we ons oordeel op onze beste prestatie en niet op de gemiddelde prestatie, zoals bij anderen. Een opmerkelijk gevolg hiervan is dat mensen zichzelf vaker zien als ‘underachievers’ dan anderen: waar anderen gewoon presteren op het niveau dat bij hun talenten past, hebben we bij onszelf het idee dat er ‘eigenlijk’ meer in zit.
Het verschil in hoe we kijken naar anderen en naar onszelf heeft nog meer gevolgen. Een daarvan is dat we onszelf zien als minder goed ‘kenbaar’ dan anderen: anderen zijn kenbaar aan wat ze doen en wat ze laten zien, maar bij onszelf zit er meer onder de oppervlakte. Onze dromen en ambities die nog niet gerealiseerd zijn, onze gevoelens en verlangens die we niet altijd tonen, onze bedoelingen die niet altijd slagen – dat alles zien we als een belangrijk deel van onszelf. Anderen kennen ons dus niet echt. Maar wij kennen hen wel.
Daardoor hebben we ook het idee dat het gedrag van anderen redelijk goed is te voorspellen op basis van hun eerdere gedrag, maar ons eigen gedrag niet. Een student die altijd zessen haalt, zal nu ook wel weer een zes halen. Maar ónze toekomstige prestatie wordt meer bepaald door wat we in ons hebben – ook al is dat er nog niet uit gekomen. Die ander is immers al meer ‘af’ terwijl wij nog in ontwikkeling zijn; een deel van onze kwaliteiten heeft zich nog niet gemanifesteerd en zit nog onder de oppervlakte, als bij een ijsberg.
Dit heeft ook gevolgen voor de manier waarop we kijken naar onze slechte gewoontes of dubieuze keuzes: als wij nog zo sterk in ontwikkeling zijn, dan zullen we dit later toch zeker wel op kunnen lossen, met de kwaliteiten die we dan hebben ontwikkeld. Onze rooskleurige kijk op ons potentieel is dus direct gerelateerd aan alle smoezen die we hebben om het werken aan onszelf uit te stellen. Later gaan we onze slechte gewoontes veranderen, onze dwalingen recht zetten en onze dubieuze daden goedmaken. Want op het ontwikkeltraject dat nog voor ons ligt, zijn we op zeker moment zo ver gekomen dat het vast en zeker vanzelf gaat.
Wanneer je naar anderen kijkt, doe je het beter: je beoordeelt ze op wat ze doen, niet op wat ze bedoelen, beogen en overwegen. Als iemand bijvoorbeeld al vijf keer heeft gezegd "Nu ga ik afvallen. Ja maar nu écht!" , hoe ziet dat er dan uit, vanaf de buitenkant? Kijk ook eens op die manier naar jezelf: dan heb je een beter beeld van wie je bent en van wat je te doen staat. Want natuurlijk heb je nog veel potentieel, en kun je nog op vele manieren tot bloei komen. Maar de kans dat je dat ook echt gaat doen, wordt aanzienlijk groter als je begint met een realistisch zelfbeeld.
** Williams, E. F., Gilovich, T., & Dunning, D. (2012). Being all that you can be: How potential performances influence assessments of self and others. Personality and Social Psychology Bulletin, 38, 143-154.